Nieuws & blog
Deze tekst was mijn inzending voor de 3e Prijs Humane Psychiatrische Zorg van het Psychiatrisch Centrum Gent-Sleidinge vzw met als thema "Reflecties over psyche en soma".
Psyche en soma herbekeken Afgelopen zomer konden we nogmaals merken dat de Olympische Spelen wereldwijd als het hoogtepunt van professionele sportbeoefening wordt aanzien. Wie zich echter verdiept in de geschiedenis van de Spelen leert dat er een veel ruimer filosofisch gedachtengoed schuilt achter deze competitie. Voor de Oude Grieken waren de Spelen slechts de eindbestemming van een levenslange reis waarbij psyche en soma samen getraind werden. Voor hen was de cultivering van het lichaam onlosmakelijk verbonden met onderwijs en ontstonden scholen eerder als uitbreiding aan de bestaande gymnasia die dienst deden als plaats van ontmoeting. Fysieke activiteit in het algemeen – naast pure sportbeoefening – was verweven in politiek, religie, onderwijs en maatschappij. Het mag duidelijk zijn dat we de dag van vandaag ver afstaan van het ideaal dat de Oude Grieken vooropstelden. We leven in een geautomatiseerde maatschappij die het contact met fysieke activiteit verloren lijkt te hebben. Terwijl mensen vroeger betaald werden om fysieke arbeid te leveren, is beweging nu een luxeproduct geworden dat men zelf bekostigt in zijn vrije tijd in de vorm van dure fitnessabonnementen. Er lijkt gelukkig stilaan een tegenbeweging te ontstaan. Tal van studies hebben intussen het nut van deze wijsheid van de Oude Grieken wetenschappelijk aangetoond. Men is het er over eens dat voldoende beweging noodzakelijk is en tegelijk wapent tegen ernstige medische aandoeningen zoals kanker, helpt bij het loskomen van stress en werkt ter preventie van mentale aandoeningen als depressie en angststoornissen (WHO, 2010). Ook in het bedrijfsleven ontwikkelen zich interessante initiatieven en visies voor de werkende mens om lichaam en geest, werk en privé, in balans te houden (Loehr, Loehr, & Schwartz, 2005). Terwijl de maatschappij als geheel nog een lange weg te gaan heeft om fysieke activiteit terug een prominente plaats te geven in ons leven, loopt de geestelijke gezondheidszorg (GGZ) het risico hierin nog verder achterop te belanden. Zeker als het lichaam, soma, wordt opgevat als louter een omhulsel waarin er zaken kunnen mislopen en interventie van buitenaf nodig is om herstel te bekomen. Dit zou een eenzijdige focus op brein en genetica tot gevolg hebben. Hoewel onderzoek en interventies in die richting ook noodzakelijk zijn, wil ik in deze tekst een andere relatie tussen psyche en soma naar voor schuiven. De relatie zoals ook de Oude Grieken ze zagen. Een samenwerking waar lichaam en geest elkaar gezond en in evenwicht houden of net bijdragen tot herstel bij de ander. Hierbij ligt de focus niet op een haperend onderdeel van het lichaam, maar eerder hoe het lichaam als geheel gebruikt wordt om zichzelf als mens te herstellen, namelijk door beweging en fysieke activiteit. De rol van fysieke activiteit binnen de GGZ Nu zijn er gelukkig reeds in sommige geestelijke gezondheidscentra initiatieven om de patiënten de verschillende activiteitnormen te laten halen. Succesvolle gezondheidsbevorderende resultaten worden al bereikt wanneer patiënten de algemene gezondheidsrichtlijnen volgen zoals vooropgesteld door de WHO (2012). In Vlaanderen raadt het Vlaams Instituut voor Gezondheidspromotie en Ziektepreventie (VIGeZ) aan dat volwassenen 30 minuten per dag bewegen aan matige intensiteit (Metabolisch Equivalent 3-6). Dit kan gespreid worden in blokken van minimaal 10 minuten (bewegingsnorm). Wie de fit- of sportnorm wil bereiken kan daarenboven ook drie keer 20 minuten (hoog)intensief bewegen door bijvoorbeeld te sporten (MET > 6). Nog een variant is de stappennorm die stelt dat men kan streven om 10.000 stappen per dag te halen. Merk dus op dat men niet per se hoeft te sporten om gezondheidsbevorderende effecten te bekomen, maar dat voldoende beweging al kan volstaan. Dit is een belangrijk onderscheid voor toepassingen in de praktijk waarop ik later terugkom. Deze maatstaven kunnen preventief zijn, maar ook curatief om de bijwerkingen van vele vormen van medicatie (bijvoorbeeld ernstige gewichtstoename) op te vangen. Alvorens dit aanslaat is er echter een kader nodig die het holistische nut van fysieke activiteit omarmt. Anders lopen we het risico dat patiënten het fysiek herstel ondergeschikt vinden aan het mentale herstel (waarvoor ze beroep doen op de GGZ), terwijl we hier uiteraard uitgaan van een wisselwerking tussen psyche en soma. Er is echter nog een tweede belangrijke rol voor fysieke activiteit weggelegd, naast het verbeteren van het lichamelijke (de soma). De evidentie groeit dat fysieke activiteit een grotere plaats verdient in de GGZ naast medicatie en psychotherapie in de behandeling van mentale problemen (de psyche). In een literatuurreview besloot Callaghan reeds in 2004 dat beweging als interventie in de GGZ de mentale gezondheid en het welzijn verbetert, klinische symptomen van depressie en angst vermindert en het cognitief functioneren verhoogt. Vergelijkende studies voor depressie vonden dat bewegingssessies mogelijk even effectief zijn als psychotherapie of medicatie in de blijvende vermindering van symptomen, zowel wanneer de bewegingssessies op zichzelf staan of als aanvulling op de andere behandelvormen (Babyak et al., 2000; Craft & Perna, 2004). Op dit terrein kan er naar mijn mening nog veel winst geboekt worden in onze GGZ. Naar een nieuw holistisch kader Wat op dit moment dus nog ontbreekt is een holistisch kader dat psyche en soma verenigt. Het doel van dit kader is een structuur aanbieden waarin beweging zowel bijdraagt aan een gezonder leven als tot behandeling van de aanwezige problematiek. Nu lijken de effecten van sport en beweging wel erkend te zijn maar wordt het slechts zelden voorgeschreven als interventiemethode (Callaghan, 2004). Dit probleem is nog prangender wat betreft mentale stoornissen. Zo lanceerde het Amerikaans College van Sportgeneeskunde een weblink ‘Exercise is Medicine’ en werd ondanks de opstapelende bewijs slechts recent referenties toegevoegd voor psychiatrische aandoeningen (Hays, 2015). De reden dat artsen of psychologen weinig tot geen beweging voorschrijven zou te wijten zijn aan een ervaren gebrek aan kennis omtrent het begeleiden en stimuleren van fysieke activiteit (Pasquariello, 2011). Hulpverleners die in hun eigen leven de voordelen ondervinden van voldoende beweging zouden dan weer net vaker fysieke activiteit voorschrijven (Rosenblatt, 2012). We dienen dan ook met deze bevindingen rekening te houden in een holistische kader binnen de GGZ. Hays en Sime (2014) stelden een driedimensionaal model voor om te kijken naar de manier waarop fysieke activiteit een plaats krijgt binnen behandeling. Allereerst, dient er gekeken te worden naar de achtergrond van de cliënt. Is dit een sedentaire persoon die al jaren geen beweging meer heeft kunnen inplannen in zijn leven? Of spreken we over een fysiek relatief actief persoon die voor of tijdens de mentale problemen tot voldoende beweging kwam? Of spreken we over een competitieve atleet waarbij sport een onderdeel van zijn of haar leven vormt en misschien zelfs onderdeel van de identiteit is? Ten tweede bekijken we de rol van de hulpverlener in relatie tot de cliënt en beweging. Is de hulpverlener degene die beweging louter voorschrijft en aanmoedigt? Of doet de hulpverlener dienst als rolmodel voor de patiënt? De hulpverlener kan nog een stap verder gaan en samen met de cliënt deelnemen aan bewegingsactiviteiten als onderdeel van de therapie. Dit brengt ons bij de derde en laatste dimensie: de rol van beweging binnen de behandeling. We onderscheiden vier rollen. In de eerste plaats kan beweging voorgeschreven worden louter omwille van de gezondheidseffecten op het soma. Verder kan fysieke activiteit dienst doen als therapie van de psyche op zich of als behandelvorm naast klassieke gesprekstherapie en medicatie. In een laatste vorm is fysieke activiteit het medium waarlangs psychotherapie wordt uitgevoerd. Laten we nu aan de hand van het model van Hays en Sime (2014) de verschillende actoren identificeren en definiëren die een rol spelen om fysieke activiteit als behandelvorm aan te bieden in een multidisciplinaire GGZ. Momenteel worden de hieronder beschreven subdisciplines nog vaak verward. Dit komt enerzijds omdat budgetten niet altijd toelaten dat elk van deze experts worden ingeschakeld. Anderzijds komt het omdat het soms specialisaties betreft die niet gekend zijn bij andere actoren in de GGZ. Hierin schuilt onmiddellijk ook de grootste uitdaging om aangepaste fysieke activiteit aan te bieden in de GGZ als belangrijke schakel tussen psyche en soma. De kenbaarheid van deze verschillende zorgverstrekkers kan alleen maar groeien wanneer het werkveld wil inzetten op dit domein en daardoor ook onderwijs deze richtingen meer in de verf zet en/of verenigt. Hierdoor ontstaan er nieuwe kansen voor de verschillende bewegingsdeskundigen in de praktijk. De specialisatie waarbij het onderwijs nog de grootste weg heeft af te leggen in België is voor de zogenaamde bewegingsagoog. Deze titel bestaat enkel in Nederland en slaat op een bewegingswetenschapper gespecialiseerd in het aanbieden van bewegingsactiviteiten aan bepaalde doelgroepen (ouderen, personen met mentale of fysiek beperkingen, personen met een mentale stoornis, …). In de literatuur spreekt men van ‘adapted physical activity’, waarbij bewegingsonderwijs en -beoefening gebracht worden op een manier aangepast aan de noden en beperkingen van de doelgroep. In België wordt een dergelijke doorgedreven specialiserende opleiding nog niet aangeboden. Geïnteresseerden maken mogelijk wel kennis met de doelgroep doorheen een stage in de GGZ, maar missen uit hun opleiding vaak voldoende achtergrond uit de psychologie. Volgens het model van Hays en Sime kan de bewegingsagoog samen met patiënten deelnemen aan fysieke activiteit en is hij of zij geschikt om het fysieke niveau van de deelnemers in te schatten en oefeningen te individualiseren om gewenste gezondheidseffecten te bekomen. De termen bewegingstherapeut of psychomotorisch therapeut worden afhankelijk van het taalgebied door elkaar gebruikt. Deze mensen zijn gespecialiseerd in lichaamsgerichte therapie en beogen effectieve, langdurige symptoomvermindering door middel van lichaamsgeoriënteerde activiteiten als ademhalings- of ontspanningsoefeningen, of bewegingsgeoriënteerde activiteiten die meer de traditionele sport- en spelvormen aannemen. Een specifieke vorm is bijvoorbeeld danstherapie waarbij de dans wordt gebruikt als therapiemiddel. In een holistisch model mag deze therapie nooit op zichzelf staan, maar gaat de bewegingstherapeut net aan de slag met de doelstellingen of moeilijkheden die naar bovenkomen tijdens klassieke psychotherapiesessies. Uiteraard is hiervoor een multidisciplinaire samenwerking en erkenning voor de plaats van fysieke activiteit in de behandeling noodzakelijk. De sport- en bewegingspsycholoog bestudeert hoe participatie in sport of beweging het psychologisch welzijn of de mentale ontwikkeling verbetert. Vanuit die kennis leren ze mensen psychologische vaardigheden aan die helpen optimale gezondheid en prestatieverbetering te bekomen. Terwijl de bewegingsagoog de expert is om de fysieke toestand van patiënten in te schatten, is de bewegingspsycholoog gespecialiseerd om de mentale fase van gedragsverandering (Prochaska, Redding, & Evers, 2002) te bepalen waarin een patiënt zich bevindt en hem hierin vooruit te stuwen. De belangrijkste rol voor de bewegingspsycholoog binnen de GGZ kan evenwel nog elders liggen. Hij of zij kan de andere hulpverleners begeleiden in hun eigen proces om een rolmodel voor beweging te zijn (zie verder) en daardoor ook de eerder genoemde moeilijkheden met betrekking tot beweging op voorschrift opvangen (Pasquariello, 2011; Rosenblatt, 2012). Als experten van gedragsverandering zijn zij ook aangewezen om het overige personeel op te leiden in gesprekstechnieken als Motivationeel Interviewen (Miller & Rollnick, 2012) of specifieke motivatietechnieken uit de sportpsychologie (zelfspraak, visualisatie, doelen stellen, …). Het overige GGZ-personeel (psychologen, artsen, verpleging) dient uiteraard ook een rol te spelen met betrekking tot beweging in een volledig holistisch kader. Zij zijn in de eerste plaats degenen die beweging zullen voorschrijven in het kader van een psychische en/of somatische pathologie, of als preventief beleid. Daarenboven kunnen zij een ontzettend krachtige motiverende rol spelen door op te treden als rolmodel. Hiervoor zal in vele gevallen een mentaliteitsshift nodig zijn die enkele klassieke werkpatronen loslaat. Ik denk hierbij bijvoorbeeld aan kortstondige wandelconsults tussen arts en patiënt in plaats van de opvolgingsgesprekken steeds zittend te laten plaatsvinden in het kantoor van de arts. Als verplegend personeel kan men samen met de patiënten collectieve wandelpauzes inlassen in plaats van rookpauzes. Het personeel kan aangemoedigd worden om de aanwezige sportfaciliteiten in residentiële centra voor of na de werkuren te benutten, al dan niet onder begeleiding van de bewegingsagogen. Dit is in lijn met interventievoorstellen die reeds gedaan zijn bij grote bedrijven om zo meer energiemanagement op het werk te stimuleren (Loehr, Loehr, & Schwartz, 2005). Merk op hoe hierdoor ook de rol van de bewegingsagoog en bewegingspsycholoog vergroot aangezien zij niet langer louter met de patiënten werken, maar ook met hun collega’s en bijgevolg het systeem als geheel. Op deze manier belichten alle partijen zoveel mogelijk alle facetten van het driedimensionele model van Hays en Sime (2014). Terwijl (bewegings)psychologen de mentale uitdagingen van patiënten identificeren en artsen de medische noden diagnosticeren, dienen bewegingstherapeuten en bewegingsagogen dit te vertalen in concrete fysieke bewegingssessies. Hiervoor dient men verder te gaan dan louter traditionele sportactiviteiten als dans, voetbal of badminton. Het multidisciplinair team verlaat een ‘one size fits all’-benadering en streeft naar geïndividualiseerde activiteitprogramma’s. Zo wordt bijvoorbeeld een patiënt met angststoornis via beweging gradueel blootgesteld aan wat hij vreest (‘exposure’). Personen met een depressieve stoornis worden begeleid tot gedragsactivatie en hun eerste succeservaringen dankzij progressie in bewegingsmogelijkheden (zie bijvoorbeeld het initiatief rond ‘Running Therapie’). Mensen met een verslavingsproblematiek leren alternatieve copingstrategieën toepassen door middel van beweging. En jongeren met gedragsstoornissen leren aan de hand van sportbeoefening belangrijke levensvaardigheden als leiderschap, communicatie of samenwerking (Danish, 2002). Op deze manier is ‘het uurtje beweging’ niet louter een gezond tijdverdrijf, maar een onderbouwde methode om ook behandeldoeleinden te bekomen. Doelgerichte bewegingssessies kaderen binnen een gemeenschappelijke visie voor de multidisciplinaire GGZ waarbij fysieke activiteit een plaats krijgt op dezelfde hoogteals psychotherapie en medicamenteuze behandeling met als gevolg een nieuwe gerichte samenwerking tussen psyche en soma. Bedankt voor het lezen! Vond je mijn ideeën interessant? Laat dan zeker je feedback of opmerkingen achter in de comments of contacteer me voor een brainstorm! Deel het gerust met anderen waarvan je denkt dat zij iets aan dit artikel kunnen hebben. Referenties Babyak, M., Blumenthal J. A., Herman, S., Khatri, P., Doraiswamy, M., Moore, K., … Krishnan, K. R. (2000). Exercise treatment for major depression: Maintenance of therapeutic benefit at 10 months. Psychosomatic Medicine, 62, 633-638. Callaghan, P. (2004). Exercise: A neglected intervention in mental health care? Journal of Psychiatric and Mental Health Nursing, 11, 476-483. Craft, L. L., & Perna, F. M. (2004). The benefits of exercise for the clinically depressed. Primary Care Companion to the Journal of Clinical Psychiatry, 6, 104-111. Danish, S. J. (2002). Teaching life skills through sport. In M. Gatz, M. A. Messner, & S. J. Ball-Rokeach (Eds.) Paradoxes of youth and sport, (pp. 49-60). Albany, NY: SUNY Press. Hays, K. F. (2015). Let’s run with that: Exercise, depression, and anxiety. In M. B. Andersen & J. H. Hanrahan (Eds.), Doing Exercise Psychology (pp. 217-230). Champaign, IL: Human Kinetics. Hays, K. F., Sime, W. E. (2014). Clinical applications of exercise therapy for mental health. In J. L. Van Raalte & B. W. Brewer (Eds.), Exploring sport and exercise psychology (3rd ed., pp. 209-239). Washington, DC: American Psychological Association. Loehr, J., Loehr, J. E., & Schwartz, T. (2005). The power of full engagement: Managing energy, not time, is the key to high performance and personal renewal. Simon and Schuster. Miller, W. R., & Rollnick, S. (2012). Motivational interviewing: Helping people change. Guilford press. Pasquariello, C. D. (2011). Let’s get physical: The role of physical activity in the training of graduate mental health students (Unpublished master’s thesis). Virginia Commonwealth University, Richmond, VA. Prochaska, J.O., Redding, C.A., & Evers, K. (2002). The Transtheoretical Model and Stages of Change. In K. Glanz, B.K. Rimer & F.M. Lewis, (Eds.) Health Behavior and Health Education: Theory, Research, and Practice (3rd Ed.). San Francisco, CA: Jossey-Bass, Inc. Rosenblatt, A. H. (2012). Factors related to psychologists’ recommendation of physical exercise to depressed clients (Unpublished doctoral dissertation). Adler School of Professional Psychology, Chicago, IL. World Health Organization (2010). Global recommendations on physical activity for health. Geneva, Switzerland: World Health Organization Press. |
InTROHerspenspinsels en updates. Vind je iets interessant? Deel, laat een opmerking achter of neem contact met me op! Via de thema's ontdek je posts die aansluiten bij jouw interesse. Meer updates rechtstreeks in je mailbox? Schrijf je hier in op mijn nieuwsbrief! Thema's
All
Archief
August 2024
|
LOCATIES:
|
CONTACT INFO- Boek een afspraak -
MAIL: [email protected] TEL.: +32(0)496/34 73 80 (laat zeker een voicemail na) Inschrijven op de nieuwsbrief |